Een Vermeer kopen ten tijde van… Vermeer

E

Alleen een lid van het Delftse Sint-Lucasgilde mocht schilderijen verkopen. Vooral de Antwerpenaren hadden de lokale schilders het leven zuur gemaakt en in 1611 verscheen een gildebrief die bulkte van de protectionistische maatregelen. Eigen schilders eerst! Dit heeft voor Vermeer, die nooit buiten Delft is gaan werken en wonen, op lange termijn als gevolg gehad (want de andere steden pasten uiteraard eenzelfde soort maatregelen toe) dat er geen Vermeers hingen in Amsterdam of Breda.  Nochtans had Vermeer kunnen verkopen aan bijvoorbeeld een Rotterdamse kunsthandelaar. Het was een lokale handelaar immers niet verboden schilderijen te kopen uit een andere stad. Het was alleen verboden om als schilder zelf daar je werken te gaan verkopen. Maar Vermeer voelde overduidelijk die behoefte niet, hij had zijn verzekerde afname in eigen stad.  

De Delftse burger kon schilderijen erven, maar ook kopen: in de winkels van de schilders, bij kunsthandelaren, op de wekelijkse openbare verkopingen van inboedels en op jaarmarkten. Want je kon eventueel in een andere stad terecht als daar wegens de jaarmarkt ook derden mochten verkopen. 

De ‘winckel’ van de schilder was tegelijkertijd atelier en shop.  Sommige schilders hadden enorme voorraden van hun eigen schilderijen (heel vaak ‘tronies’) en als ze geld nodig hadden, verkochten ze die via een openbare verkoop.  In ieder geval werkten de meeste schilders niet op bestelling, maar voor de vrije markt. Zo ontstond rond 1600 een totaal nieuw beroep : ‘konstvercopers ende schilderievercopers’, dat meestal als bijberoep werd uitgeoefend. Maar tijdens de hoogdagen van de vrije jaarmarkten werd het beroep ongetwijfeld full-time uitgeoefend. 

Van Vermeer zelf is bekend dat hij één grote afnemer (‘beschermheer’ is een ongelukkig woord) had: een koppel dat hem waarschijnlijk ferm boven de marktprijs betaalde. Het is volkomen onbekend of hij voor hen op bestelling werkte. Zijn moraliserende schilderijen over huwelijkstrouw hielden misschien wel rekening met de wensen van mevrouw. Maar dat is pure speculatie. Het is bovendien mogelijk (zoals bij sommige collega’s) dat hij een beding had dat voor 500 gulden per jaar (toch even opletten, dat is twee jaarweddes, laten we zeggen zo’n 50 000 euro!) de klant een soort eerste kooprecht verwierf. Dat zal bij Vermeer met zijn twee à drie schilderijen per jaar wel een andere vorm hebben aangenomen.  Men neemt zonder meer aan dat Vermeer zijn schilderijen rechtstreeks verkocht (hij was immers zelf ook handelaar) en in ieder geval was het bezit voorbehouden aan een select groepje vermogende verzamelaars, waarvan zowat alle namen bekend zijn.  

Hoeveel kostte een Vermeer?  Vreemd genoeg zijn de meeste experts het daarover wel eens. Zo’n 200 à 300 gulden, met één erg betwistbare uitschieter van 600 gulden. Als Vermeer nu je buur of vriend zou zijn, dan zou je een mooi schilderij met een juffertje voor z’n 25 000 euro op de kop kunnen tikken, maar dat klinkt natuurlijk anachronistisch. Uiteraard zou je veel minder betalen voor het Meisje met de parel, want dat was toch maar een ‘tronie’.  Een duidelijk ‘minderwaardig werk’: geen achtergrond, geen lichtinval, geen schilderij-in-het-schilderij, geen moeilijk te schilderen tapijt, geen zorgvuldig gekozen (religieuze) symbolen, nauwelijks compositieproblemen.  Daar bleef je als schilder al te gemakkelijk mee zitten. 

Hoe groot was de markt?  Schrik niet. Men schat dat twee derde van de Delftse huishoudens schilderijen hadden, gemiddeld zo’n zeven à acht stukken. 

Geef een reactie

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Rubrieken