De onbewoonbare aarde, David Wallace-Wells

D

Het is erger dan je denkt. Veel erger. Zo begint dit verrassend sterke boek. Wallace-Wells besteedt de eerste zestig procent van zijn boek om die zinnen waar te maken. We stevenen met verbazingwekkende zekerheid, en aan een razende snelheid, af op een ramp, die veel groter, veel omvattender en veel langduriger zal zijn dan we denken. De zekerheid is niet absoluut. Ze hangt niet af van de natuur, de wolken of de zon. Maar van wat we zullen doen. En iedereen weet wat we zullen doen…  wachten tot het te laat is. En dan zal het echt te laat zijn.

Maakt de auteur zijn angstaanjagende stelling hard? Het is verbluffend om lezen hoe ‘eenvoudig’ zijn dossier is, alle gegevens zijn gekend, gepubliceerd, getoetst, opnieuw getoetst. Hij beschrijft de gegevens, helaas vooral vanuit Amerikaans – maar soms heel onverwacht – standpunt, op zijn manier, combineert ze wat, wijst met grote nadruk, heel vaak op het belerende af,  niet op één hand die onheilspellend op de muur aan het schrijven is, maar op wel tien handen, en hier en daar zelfs een robot. En die schrijven allemaal hetzelfde. Behalve als je per pagina twee uur studie zou verrichten en elk cijfer, elk voorbeeld, kritisch zou analyseren op zoek naar fouten of onnauwkeurigheden, grijpt Wallace-Wells je naar de keel. Als lezer roep je uit: dat kan toch niet waar zijn! Dat is toch een slechte rampenfilm. Hoe ongeloofwaardig. Maar dan besef je dat je zijn cijfers nog ‘ergens’ hebt gezien, dat je geboeid was door de bosbranden in Californië waar ook de superrijken moesten wegvluchten. Ze zijn dan zo rijk als de zee diep is, maar … zelfs zij kunnen zich niet beschermen tegen de gevolgen van een op hol geslagen aarde. En dat is de kracht van dit boek. De abstracte cijfers van de IPPC-rapporten, de artikels in Science of Nature komen tot leven en op die manier beangstigend dichtbij, en het enige woord dat ik vind om het gevoel te beschrijven dat je krijgt als je het eerste deel van het  boek leest:  angstaanjagend, het is hopeloos. Ik had al heel wat klimaatliteratuur achter de kiezen en ‘wist’ wel dat het er echt niet goed uit zag, maar Wallace zegt twee dingen die toch nog niet volledig tot mij waren doorgedrongen: Ten eerste de dreiging is veel accurater dan je wel denkt, het gevaar loert om het hoekje. En ten tweede, het gaat niet over een ‘probleem’ dat we even kunnen oplossen. Het gaat niet om Brussel-Halle-Vilvoorde. Het gaat niet om vijf minuten politieke moed, zelfs niet om vijf jaar, ook niet om vijftig jaar.  Het gaat om planeetomvattende, radicale ingrepen die we tientallen  jaren zullen moeten volhouden, want de reeds aangebrachte schade is zo groot dat het herstel heel lang zal duren, maar, … we krijgen het waarschijnlijk niet meer hersteld. Leer daar al maar mee leven.

Na de probleemstelling volgt er een tweede deel. Je verwacht dan dat hij de oplossingen zal overlopen.  Die bespreekt hij niet. Waarom? De auteur zegt het niet, maar je kan in zijn plaats een antwoord geven. Het is immers de houding, van laten we even snel dit probleem oplossen, (zoals we bijvoorbeeld zo succesvol doen bij de veiligheid van vliegtuigen) die ons gebracht heeft tot de vooravond van een totale ineenstorting. Zijdelings wijst hij –in mijn termen– op onze hang naar ‘de illusie van controle’, tegen beter weten in maar hopen dat we het zaakje terug onder controle krijgen.  We wassen ook dat varkentje wel, zoals de vechtersbaas denkt, daar komen vijf zwaar bewapende mannen af, ik kan ze wel de baas. Wat kan in videospelletjes kan echter niet in de kroeg om de hoek.  Vele voorgestelde oplossingen lossen nauwelijks iets op, dreigen ‘het verkeerde probleem’ op te lossen, of zelfs de bestaande problemen nog wat erger te maken. En juist door de afwezigheid van hoop op een planmatige ‘fix’ wordt het boek ofwel nog angstaanjagender en alarmerender of begint het te vervelen. Is er geen leuke serie op Netflix? Persoonlijk vond ik het tweede deel ‘origineler’, maar… sterk ideologisch, een radicale herinterpretatie van wat we als samenlevingen de laatste honderden jaren hebben gedaan, op economisch en sociaal vlak.  Als je echt denkt dat je met een auto als geblinddoekte chauffeur aan 150 km per uur aan het rondrijden bent, en je hebt geen remmen meer, en je gps zegt je: ravijn over een halve kilometer, wat doe je dan? Aan je stuur rukken?

Het tweede deel schetst het probleem vooral maatschappelijk-filosofisch. Waarom willen we niet zien wat er te zien is? Welke verhalen vertellen we toch tegen elkaar dat we het zover hebben laten komen? Welke verhalen blijven we tegen elkaar vertellen zodanig dat we er nog steeds niets aan doen? En die verhalen kennen we: we hebben recht op een beter leven dan onze (groot)ouders, technologische ontwikkeling is zo snel dat ze alle (toekomstige) problemen aankan, we zijn verslaafd aan ons comfort, ondernemerschap is de motor van elke vooruitgang, en die verhalen worden gretig aangevuld met ‘fake news’ van rechtstreeks betrokken partijen, oliemaatschappijen op kop, maar uiteraard ook door politici die andere dingen (naast hun herverkiezing) veel belangrijker vinden dan bomen strelen.

Indrukwekkend is de manier waarop Wallace-Wells beschrijft waarom wetenschappers die de waarheid ‘kennen’, zo weinig de waarheid spraken: uit wetenschappelijke voorzichtigheid, uit politieke druk, uit het feit dat ze door experten in zake ‘gelijk krijgen’ werden belachelijk gemaakt voor de minste fout, en dus liever nog wat verder hun modellen verfijnden. Maar in 2018 is volgens David Wallace-Wells het keerpunt bereikt; ze zwijgen niet meer. Zijn boek daar het bewijs van.

Uitgegeven door De Bezige Bij. Meer info.

Rubrieken